BOETEVERZOEKER IS BELANGHEBBENDE

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tikt de minister voor Medische Zorg op de vingers omdat deze iemand die verzoekt om het opleggen van een bestuurlijke boete niet als belanghebbende beschouwd.

Boeteverzoeker is belanghebbende

In haar uitspraak van 10 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:502) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak duidelijk gemaakt dat een verzoek om handhaving, óók als het verzoek om het opleggen van een bestuurlijke boete betreft, moet worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat een belanghebbende dus recht heeft op een inhoudelijke reactie op zijn verzoek om een bestuurlijke boete op te leggen.

De verzoeker in deze uitspraak was iemand die zich er bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg succesvol over had beklaagd dat een gz-psycholoog buiten zijn toestemming en medeweten gegevens over hem had gestuurd naar het Regionaal Tuchtcollege in Zwolle. Het Centraal Tuchtcollege liet deze overtreding door de gz-psycholoog onbestraft. De verzoeker wendde zich tot de minister voor Medische Zorg met het verzoek om een boete op te leggen, omdat hij stelde dat artikel 88 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) was overtreden.

De minister wilde het verzoek niet in behandeling nemen, omdat de verzoeker geen belanghebbende zou zijn en dus geen sprake zou zijn van een aanvraag die op grond van de Awb wel in behandeling moet worden genomen. De Afdeling legt uit dat een handhavingsverzoek een aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, Awb en dat volgens de systematiek van de Awb alleen een belanghebbende een aanvraag kan indienen en kan opkomen tegen een beslissing op bezwaar. De Afdeling benadrukt dat niet in alle gevallen waarin iemand verzoekt een bestuurlijke boete op te leggen belanghebbendheid kan worden aangenomen. Daarvoor is een beoordeling van concrete feiten en omstandigheden nodig.

De minister had gesteld dat de verzoeker geen actueel belang had omdat de overtreding een eenmalige gebeurtenis in het verleden betrof. De Afdeling gaat daarin terecht niet mee, omdat het hier niet gaat om een in de toekomst gelegen belang omdat de overtreding al heeft plaatsgevonden. Ook het feit dat de overtreding volgens de minister niet ongedaan kan worden gemaakt, is niet relevant omdat een boete op grond van artikel 5:40, eerste lid Awb juist ziet op een bestraffing voor een overtreding in het verleden en leedtoevoeging aan de overtreder. Daarin is volgens de Afdeling het belang van de verzoeker gelegen: dat de overtreder leed wordt toegevoegd. De verzoeker onderscheidt zich ook van een willekeurige derde omdat de overtreding ziet op zijn gegevens.

Dat iemand belanghebbende is als hij verzoekt om een boete op te leggen is op zichzelf niet nieuw. In de wetsgeschiedenis bij het invoeren van de bestuurlijke boete in de Awb is dat al benadrukt (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, 3, p. 128) met verwijzing naar jurisprudentie. Maar het is goed dat de Afdeling het nog eens duidelijk bevestigt.

Related Posts

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.