- Geplaatst op: 25 oktober 2022
- Laatst aangepast op: 26 oktober 2022
Een opdracht tot gebiedsontwikkeling bestaande uit een publiek en een privaat deel leent zich in beginsel goed voor feitelijke splitsing. Er is geen sprake van Europese aanbestedingsplicht indien de waarde van het publieke deel onder de drempel is.
Delen:
Share on linkedin Share on twitter Share on facebook Share on whatsapp Share on email
De gemeente Dordrecht heeft een nationale niet-openbare aanbesteding georganiseerd inzake gebiedsontwikkeling. Het gaat om gronduitgifte voor de ontwikkeling van een woonwijk en de ontwikkeling van openbaar gebied. De opdracht wordt voorlopig gegund aan een combinatie van twee ondernemingen. Kort daarna trekt de gemeente de voorlopige gunning in met als reden dat de opdracht ten onrechte niet Europees is aanbesteed. De combinatie start een kortgedingprocedure naar aanleiding van de intrekkingsbeslissing.
De voorzieningenrechter toetst aan de hand van de Müller-criteria (zaak C-451/08) of sprake is van een aanbestedingsplichtige overheidsopdracht voor werken en concludeert dat dat het geval is. Volgens de rechter is sprake van (1) een bouwplicht, (2) een rechtstreeks economisch belang van de gemeente en (3) gemeentelijke eisen die het publiekrechtelijk kader te buiten gaan.
De combinatie gaat in hoger beroep. Het hof wijst erop dat voor de beoordeling of sprake is van een overheidsopdracht voor werken met een waarde boven de drempel in de eerste plaats beoordeeld moet worden of de aanbestede opdracht objectief bezien deelbaar is zoals bedoeld in art. 2.12b van de Aanbestedingswet 2012.
Bij een aanbesteding die betrekking heeft op gronduitgifte en waarbij de opdracht in de kern bestaat uit de bouw van woningen en de aanleg van openbaar gebied, wordt de (on)deelbaarheid van de opdracht in grote mate bepaald door de economische en technische functies van de verschillende onderdelen daarvan. Volgens het hof hebben de woningbouw en het openbaar gebied een verschillende economische functie en is geen sprake van technische samenhang. Er is aldus geen sprake van een ondeelbare opdracht. De gemeente heeft slechts in algemene bewoordingen de samenhang en de vereiste afstemming tussen het openbaar gebied en de woningbouw benadrukt. Daarmee kon zij met name niet volstaan nu de opdracht een gebiedsontwikkeling betreft, die zich volgens het hof in beginsel juist goed leent voor een feitelijke splitsing.
De mogelijkheid van splitsing is van invloed op de waardebepaling van de opdracht. De gemeente stelt zich op het standpunt dat ook voor de raming van de waarde van de opdracht moet worden uitgegaan van een ondeelbare opdracht en dus van het integrale project, waarbij de opbrengst van de woningen moet worden betrokken. Dat zou dan leiden tot een waarde boven het drempelbedrag. Het hof ziet dit anders en stelt vast dat het economisch belang van de gemeente, dat relevant is voor de waardebepaling, beperkt blijft tot het openbaar gebied. De waarde van het openbaar gebied blijft ver beneden de aanbestedingsdrempel van 5.350.000 euro en dat betekent dat de opdracht niet Europees hoeft te worden aanbesteed. Voor de intrekking bestond dus geen (deugdelijke) grond.