In de Staatscourant van 29 januari jl. wordt gemeld dat als het kabinet de maatregelen uit het Klimaatakkoord overneemt, daarvoor ook wet- en regelgeving aangepast moeten worden.
Eind december presenteerde Ed Nijpels, voorzitter van het Klimaatberaad, het ontwerp van het Klimaatakkoord aan het kabinet. In het Klimaatakkoord staan de maatregelen die genomen moeten worden om het klimaatakkoord van Parijs en de doelen in de Klimaatwet te halen. Meer dan honderd partijen aan vijf sectortafels hebben aan het Nederlandse akkoord gewerkt. Per sectortafel zijn maatregelen geformuleerd, waarvoor ook wet- en regelgeving moet worden aangepast.
Duurzame panden
Zo moet een doorsneewoning of -gebouw voortaan duurzaam zijn. Het akkoord omschrijft hiervoor een nieuwe standaard. ‘De regelgeving zal zodanig worden aangepast dat deze de juiste prikkels geeft om woningen te renoveren naar die standaard.’ Het gaat dan onder andere om het Bouwbesluit en de huurprijsregelgeving, waaronder het woningwaarderingsstelsel. Dat stelsel moet worden aangepast, zodat verhuurders direct na een duurzame ingreep een huurverhoging kunnen doorvoeren of extra servicekosten in rekening kunnen brengen, die gelijk zijn aan de verlaging van de energielasten van de huurder.
Ook wil het Klimaatberaad gebouwgebonden financiering, in plaats van persoonsgebonden financiering, om de verduurzaming financieel laagdrempeliger te maken. Hiervoor moet een bepaling worden opgenomen in het Burgerlijk Wetboek, zodat het mogelijk wordt om financiering overdraagbaar te maken.
Daarnaast krijgen gemeenten meer taken en verantwoordelijkheden. Zo moeten ze onder andere een wijkgerichte aanpak maken voor hoe en wanneer ze welke wijk gaan verduurzamen. Ook moeten ze een Regionale Energiestrategie (RES) ontwikkelen waarin de regionale afspraken staan over elektriciteit, gas en warmte. De extra bevoegdheden en doorzettingsmacht die ze daarbij nodig hebben, wil het Klimaatberaad verankeren in landelijke wet- en regelgeving.
Verder zullen ook de Omgevingswet en de Energiewet aangepast moeten worden, zodat de wijkgerichte aanpak van gemeenten ook wettelijk mogelijk wordt. Zo moet er bijvoorbeeld in de Energiewet worden opgenomen dat de gemeente voortaan besluit vanaf welke datum een wijk geen gebruik meer kan maken van het gasnet.
Tot slot wil de sectortafel gebouwde omgeving dat de wettelijke verplichtingen voor utiliteitsbouw voor 1 januari 2021 geharmoniseerd worden. Het gaat dan onder meer om de informatieplicht over energiebesparing in de Wet milieubeheer en de energiebesparingsplicht die zowel in de auditplicht staat als in het Activiteitenbesluit milieubeheer.
CO2-neutraal rijden
De sectortafel mobiliteit vindt dat er fiscale prikkels moeten komen om schone auto’s te stimuleren voor een breed publiek. De tafel noemt daarvoor verschillende maatregelen, zoals om CO2-neutrale auto’s tot en met 2024 vrij te stellen van het betalen van motorrijtuigenbelasting (MRB) en Belasting van personenauto’s (BPM), de belasting die moet worden betaald bij het kopen van een nieuwe wagen. Dit soort fiscale maatregelen moet wettelijk verankerd worden in de zogeheten Autobrief III die gaat gelden vanaf 2021. Naast de fiscale prikkels zouden, wat betreft de onderhandelaars, transportmiddelen sowieso verplicht moeten worden om hernieuwbare energie te gebruiken. Hiervoor moet de Wet milieubeheer aangepast worden. Hernieuwbare energie is energieopwekking uit biomassa, geothermie, water, wind en zon.
Als iedereen gaat overstappen op elektrisch rijden, moeten er ook veel meer laadpalen komen. De overheid ‘zal via de instrumenten van de Omgevingswet (bijvoorbeeld via normering) en eventueel het Bouwbesluit zekerheid bieden over voldoende aanbod van publieke laadpunten in gemeente en de snelheid van realisatie daarvan’, aldus het akkoord.
Een ander plan is om via een apart wetsvoorstel mogelijk te maken dat gemeenten wettelijk ‘gedifferentieerde parkeertarieven’ naar milieukenmerken mogen gebruiken. Dit wetsvoorstel moet er dit jaar nog komen, zodat het op 1 januari 2021 in werking kan treden.
Industrie
Bedrijven met een uitstoot van 10 kiloton CO2 of meer zouden de wettelijke plicht moeten krijgen om een CO2-reductieplan op te stellen. De sectortafel industrie schat dat het om ongeveer driehonderd ondernemingen gaat. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) moet vervolgens de wettelijke taak krijgen om deze plannen te beoordelen. Als de plannen te weinig CO2-reductie opleveren, en dus worden afgekeurd door de RVO, krijgen de bedrijven een extra heffing opgelegd.
De sectortafel elektriciteit wil bovendien dat het kabinet per 2020 een CO2-minimumprijs voor de productie van elektriciteit invoert. Deze wordt dan in de wet vastgelegd.
De sectortafel landbouw wil tot slot dat de Mededingingswet wordt aangepast, ‘zodat samenwerking tussen bedrijven in de land- en tuinbouw wordt toegestaan en daarmee verder wordt bevorderd’.
Doorrekening
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB) rekenen op dit moment het akkoord door. Uit die analyses moet blijken of alle maatregelen in het Nederlandse Klimaatakkoord ook echt gaan bijdragen aan de gestelde doelen. Het doel is om in 2030 de CO2-uitstoot met 49 procent te hebben verminderd ten opzichte van 1990 en in 2050 met 95 procent. Ook moet in 2050 de elektriciteitsproductie volledig CO2-neutraal zijn. Mochten de maatregelen onvoldoende bijdragen, dan zullen de onderhandelaars opnieuw met elkaar om tafel gaan. Mocht het akkoord na de doorrekening wel haalbaar zijn, dan is de politiek aan zet om aan te geven welke maatregelen daadwerkelijk genomen gaan worden.
Het lijkt verstandig de ontwikkelingen in dit gevoelige dossier nauwlettend te volgen om niet te worden verrast door wettelijke verplichtingen met een niet onaanzienlijk kostenplaatje, waardoor onze maatschappij er in de toekomst wel eens anders uit kan gaan zien.