- Geplaatst op: 24 januari 2023
- Laatst aangepast op: 23 januari 2023
Het over een periode van ruim drie jaar en vier maanden opvragen van bankafschriften zonder medeweten van de betrokkene druist zozeer in tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat deze bankafschriften niet kunnen worden gebruikt voor een terugvorderingsbesluit.
Het komt niet vaak voor dat de bestuursrechter oordeelt dat een bestuursorgaan onrechtmatig verkregen bewijs niet mag gebruiken, omdat dit zozeer indruist tegen van wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. In zijn uitspraak van 20 december 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2792) oordeelde de Centrale Raad van Beroep dat het gemeentebestuur van Enschede deze grens heeft overschreden bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van verleende bijstand. Een medewerker van de gemeente had bij ING over een periode van krap drie en een half jaar in totaal 181 bankafschriften opgevraagd, zonder dat de bijstandsgerechtigde dit wist.
De Centrale Raad oordeelt dat het opvragen van bankafschriften inbreuk maakt op het recht op respect van het privéleven van een bijstandsgerechtigde zoals beschermd door artikel 8 EVRM. Die inbreuk is rechtmatig indien daarvoor een wettelijke grondslag bestaat én voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De Participatiewet voorziet in een voldoende wettelijke grondslag voor het doen van onderzoek naar de juistheid en volledigheid van gegevens. Vaste jurisprudentie van de Centrale Raad is dat de bijstandsgerechtigde niet van tevoren op de hoogte hoeft te worden gesteld van een onderzoek.
De Centrale Raad achtte het onderzoek in dit geval in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Gegevens over een periode van drie maanden opvragen is dat niet, maar het gemeentebestuur kon niet uitleggen waarom het opvragen van bankafschriften in deze zaak over een langere periode nodig was. Daarmee stond het opvragen van bankafschriften over een langere periode niet in verhouding tot het doel en was het niet proportioneel.
De Centrale Raad oordeelt ook dat het gemeentebestuur in strijd met het beginsel van subsidiariteit heeft gehandeld door niet eerst aan de bijstandsgerechtigde te vragen de bankafschriften te verstrekken. Het betoog van het gemeentebestuur dat de bijstandsgerechtigde dan de bankafschriften kan manipuleren overtuigt de Centrale Raad niet, omdat voor dit vermoeden helemaal geen aanknopingspunt is.
Dit betekent dat de bankafschriften onrechtmatig bewijs zijn. In het algemeen betekent dat dat onrechtmatig verkregen bewijs toch mag worden gebruikt, tenzij de ‘indruisregel’ toepassing vindt. Dat is hier het geval volgens de Centrale Raad, omdat alle kracht is ontnomen aan de bescherming die de bijstandsgerechtigde geniet krachtens artikel 8 EVRM. De Centrale Raad heeft dit eerder geoordeeld, maar daarbij verwijst hij naar artikel 6 EVRM en gaf de Centrale Raad de mogelijkheid om het gebrek te herstellen en in een ander geval was het niet relevant voor het besluit. Nu leidt schending van artikel 8 EVRM zelfstandig tot toepassing van de indruisregel. Daarmee is deze uitspraak ook relevant voor andere toezichthouders die met enige regelmaat over langere tijd gegevens opvragen.