In het blog van 24 december 2020 hebben we al de op handen zijnde wetswijziging inzake het bewijsrecht besproken. Zie het blog Vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht. De wetswijziging is op 6 maart 2024 eindelijk aangenomen, hoewel de invoering nog enige tijd op zich laat wachten: een jaar na heden. Het overgangsrecht behelst, dat het nieuwe bewijsrecht komt te gelden voor alle zaken, die na de invoering worden ingeleid. Voor lopende procedures geldt, dat het nieuwe bewijsrecht pas van kracht wordt als de instantie is afgesloten. Dus bij voorbeeld na een eindvonnis van de rechtbank zal in hoger beroep het nieuwe bewijsrecht gelden. In dit blog de highlights van de wetswijziging.
Meer regie van de rechter in het bewijsrecht
Een centraal thema in het nieuwe bewijsrecht is de versterking van de rol van de rechter bij de bewijsvoering. Het bewijs in een procedure zal niet alleen meer het domein zijn van partijen. De rechter kan actief vragen stellen over het bewijs en kan ook bewijsopdrachten geven. Dit wel binnen het kader van het partijdebat, dus daarin ligt voor de rechter een begrenzing.
Hiermee kan de rechter een actieve bijdrage leveren aan de waarheidsvinding in procedures, is het idee van de wetgever. Bij de wetswijziging van het Burgerlijk procesrecht in 2002 zijn de algemene beginselen ingevoerd, die beogen scherpere eisen aan partijen te stellen bij het voeren van procedures.
Deze bepalingen worden verder aangescherpt. Art. 22 lid 1 Rv. bevat nu al de bepaling, dat de rechter partijen in elke stand van de procedure kan bevelen bepaalde stellingen toe te lichten, of bepaalde op de zaak betrekking hebbende gegevens in het geding te brengen. Volgens lid 2 kan een partij dit weigeren of meedelen dat alleen de rechter van die stukken kennis mag nemen. Deze bepaling wordt uitgebreid met een regeling, waarmee een uitvoeriger procedure wordt gegeven de weigering van een partij gegevens over te leggen.
Art. 24 Rv. wordt uitgebreid met een tweede lid, dat bepaalt dat de rechter – binnen de grenzen van rechtsstrijd van partijen – met partijen ambtshalve de grondslag van hun vordering, verzoek of verweer kan bespreken.
Het exploot van dagvaarding zal ook moeten vermelden de in art. 21 Rv. vermelde waarheidsverplichting en de in art. 149 Rv. daaraan verbonden rechtsgevolgen als het gestelde onvoldoende wordt betwist (art. 111 lid 2 sub m Rv. nieuw). Art. 149 Rv. bepaalt ‘Feiten of rechten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, moet de rechter als vaststaand beschouwen, behoudens…’.
Worden feiten onvoldoende gesteld of weersproken, dan kan de rechter daaraan de gevolgen verbinden die hij geraden acht (art. 120 lid 4 Rv. nieuw en art. 128 lid 4 Rv. nieuw).
De algemene bepalingen over bewijsrecht, stelplicht en bewijslastverdeling blijven ongewijzigd.
Wijziging van de volgorde (ook van de nummering!) van Titel 9
De volgorde en nummering van Titel 9 wordt enigszins overhoop gehaald, doordat de huidige Par. 5 (Voorlopig getuigenverhoor) eruit geknipt wordt. Wat nu Par. 6 (Deskundigen) is, wordt Par. 5. De huidige Par. 7 (Plaatsopneming en bezichtiging) wordt Par. 6.
De nummering van het bewijsrecht wordt hierdoor dus radicaal gewijzigd! De hele boel verschuift door het eruit lichten van Par. 5.
Combinatie in één verzoek van bewijsvergaringsmiddelen
Het wordt ook mogelijk om de rechter in één verzoek te vragen om verlof voor meerdere verschillende soorten bewijsgaring. Dat was eerder niet mogelijk, een verzoek voor een voorlopig getuigenverhoor kon niet worden gecombineerd met een verzoek tot openlegging ex art. 843a Rv..
Inzage, afschrift of uittreksel van gegevens
In Par. 7 komt de regeling van inzage, afschrift of uittreksel van gegevens. Die regeling (art. 838 Rv. en art. 843a Rv. en art. 843b Rv. staat nu in Boek III, Titel 7, Afd. 1. Deze regeling vervalt en wordt nu dus ingebed in het bewijsrecht zoals geregeld in Titel 9 van Boek I, wat een logischer plek is.
Voorlopige bewijsverrichtingen
In Par. 8 (wat nu heet: ‘Voorlopig deskundigenbericht, voorlopig getuigenverhoor en voorlopige plaatsopneming’) komt te heten ‘Voorlopige bewijsverrichtingen’. Daarmee worden alle vormen van bewijsvoering onder één paraplu van voorlopige maatregelen ter vergaring van bewijs gebracht.
De in de rechtspraak ontwikkelde voorwaarden zoals die gelden voor de inzage van gegevens worden in art. 196 Rv. (nieuw) opgenomen als maatstaf voor alle vormen van voorlopige bewijsverrichtingen.
Maatregelen tot bescherming van bewijs (bewarend bewijsbeslag)
De regeling van het bewijsbeslag wordt opgenomen in Par. 9 van Titel 9 Boek I Rv.. Tegen een verlof tot het leggen van beslag is geen hogere voorziening mogelijk (art. 205 lid 6 Rv nieuw).
Zoals ook nu mag de partij die het beslag legt de beslagen data pas inzien nadat de rechter daartoe in de – binnen een bepaalde termijn aan te vangen – hoofdzaak daartoe toestemming heeft gegeven.
Proces-verbaal van constateringen door de deurwaarder
Het proces-verbaal van constatering door de deurwaarder wordt in het nieuwe bewijsrecht als officieel bewijsmiddel ingebed. Een dergelijk proces-verbaal zal dwingend bewijs opleveren. Dit wordt ook toegevoegd aan art. 2 lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet.
Amendement: rem op preprocedurele waarheidsvinding
De voorgestelde uitbreiding in art. 21 Rv. van mogelijkheden om voorafgaand aan een procedure bewijs te vergaren is door een amendement geschrapt. De verplichte Angelsaksische ‘disclosure’ vond men te ver gaan. Ook werd gevreesd dat dit ‘strategisch procederen’ in de hand zou werken.
Staartje KEI
Art. II van de wetswijziging is een beetje verwarrend, omdat daarin de nieuwe tekst van een aantal bepalingen ook weer wordt opgesomd. Art. XII legt echter uit, dat het ene setje ziet op pre-KEI recht en het andere op post-KEI recht, dat in feite met name voor procedures bij de Hoge Raad van belang is.
Overgangsrecht
In Art. XIIA wordt het overgangsrecht geformuleerd. De bepaling luidt:
“Ten aanzien van de verdere behandeling door een rechtbank, een gerechtshof of de Hoge Raad van zaken die op de datum van inwerkingtreding van deze wet met een dagvaarding aanhangig zijn dan wel met een verzoekschrift zijn ingediend, blijft het recht zoals dat gold vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.”
De wet wordt blijkens Art. XIIB na 5 jaar geëvalueerd. De wet per 1 januari 2025 in werking treden. Zie de mededeling op de website van de overheid.
Bronnen
Voor de wetswijziging zoals die is aangenomen zie Stb. 2024, 62. Zie voor de Kamerstukken het dossier 35498 (o.a. 35498 nr. 3 MvT let op daarna zijn er dus wel nog wijzigingen doorgevoerd, zie Kamerstuk A).